De prijs van brandstof wordt door een groot aantal factoren bepaald. Allereerst zijn er de zogenaamde OPEC-landen, dit zijn landen waar olieproductie plaatsvindt en waar men dus voor een groot deel de prijs kan bepalen. Landen die tot de OPEC behoren zijn: Irak, Iran, Saoedie Arabie, Koeweit, Katar, Nigeria, Indonesië, Venezuela, Libië, Algerije en de Verenigde Arabische Emiraten.
Een andere groep die de prijs van de brandstof kan beïnvloeden zijn de oliemaatschappijen. In ons land zouden deze elkaars concurrent moeten zijn maar in de praktijk blijkt dat er maar geringe prijsverschillen bestaan tussen de diverse bedrijven. Het is zelfs zo dat in Nederland de prijzen van brandstoffen zelfs zo’n 30% hoger zijn dan in landen om ons heen. Toch houden de oliemaatschappijen bij hoog en laag vol dat er geen onderlinge afspraken over de brandstofprijzen zijn gemaakt. Dit zou overigens strafbaar zijn en de maatschappijen een hoge boete op kunnen leveren.
De laatste groep die een deeltje van de brandstofprijs wil mee snoepen is de groep van pomphouders. De pomphouders hebben slechts een marge van twee eurocent en zij hebben dus nauwelijks de ruimte om de prijs aanzienlijk te kunnen verlagen.
Het allergrootste deel van de brandstofprijs zal echter verdwijnen in de schatkist van de staat. Op elke liter brandstof wordt immers een fors deel aan accijns en BTW geheven. Hier ligt dan ook de grootste buffer als het om de verlaging van de brandstofprijzen gaat. Zo zou het beruchte Kwartje van Kok een enorme druk op de prijs van brandstof uitoefenen en deze zo kunstmatig hoog houden.