Net als bij een verbrandingsmotor op bijvoorbeeld benzine, wordt ook bij een dieselmotor de brandstof vanuit de tank gezogen met behulp van een pomp. Deze pomp wordt een lagedrukbrandstofpomop genoemd. De diesel wordt door middel van leiding naar de verbrandingskamer van de motor gebracht waar dan een hogedrukbrandstofpomp de diesel naar een druk van 1000 tot zelfs 2000 bar brengt.
Wanneer er namelijk een bepaalde druk wordt bereikt dan zal de verstuifnaald oplichten en de diesel in de cilinder verstuiven. Naarmate de druk hoger wordt zullen er kleinere druppels diesel worden gevormd waardoor de verbranding ervan zal versnellen. De dieselpomp wordt aangedreven door een zogenaamde nokkenas terwijl een regulateur de opbrengstregeling aan zal sturen.
De opbrengstregeling kan zowel een begin- als een eindregeling zijn maar evengoed een combinatie van beide. Wanneer er sprake is van een beginregeling dan kan het vermogen worden aangepast door de aanvang van de injectie te variƫren maar ligt het eind vast. Bij een eindregeling is deze situatie juist omgekeerd. Is er sprake van een gecombineerde regeling dan kan de hele duur van de inspuiting worden aangepast aan de, over het belastingsgebied, variƫrende inspuituitstel. Dit is het verloop van tijd tussen het begin van een effectieve pompslag en het opengaan van de verstuivernaald. Dit inspuituitstel wordt dan wel niet in tijd uitgedrukt maar wel in de afgelegde krukgraden bij verschillende rotatiesnelheden.
Door het juist instellen van de dieselpomp is het mogelijk om het beste rendement uit een motor te halen en zal er zo min mogelijk diesel verloren gaan en de verbranding ervan optimaal zijn zodat er eveneens zo weinig mogelijk afvalstoffen zullen ontstaan.