Stadsverwarming is een vorm van warmtedistributie die in een (deel van) een stad wordt toegepast. Hierbij worden woningen verwarmd door gebruik te maken van leidingen met daarin warm water die onder de huizen doorlopen.
In veel gevallen wordt er bij stadsverwarming gebruik gemaakt van de restwarmte die ontstaat bij het opwekken van bijvoorbeeld elektriciteit, de warmte van de aarde (geothermie) of de warmte die wordt geproduceerd bij het verbranden van afval in een vuilverbranding. De laatste jaren wordt echter ook steeds vaker gebruik gemaakt van zonnecollectoren, biomassa en warmtepompen om de stadsverwarming te kunnen laten werken.
Het voordeel van stadsverwarming in vergelijking met het gebruik van een cv-ketel in elke woning is dat men energie kan besparen. Men maakt immers gebruik van een grote warmtebron en maakt hierbij gebruik van het zogenaamde schaalvoordeel. Omdat niet in elke woning een gelijke hoeveelheid warmte wordt gebruikt is er in elk huis een warmtemeter geplaatst. Aan de hand van de warmtemeter kan de leverancier van de energie tevens een rekening opmaken voor het verbruik. De warmte wordt hierbij in gigajoule weergegeven. 1 gigajoule staat ongeveer gelijk aan het verbranden van zo’n 30 kubieke meter aardgas.
Als nadeel van stadsverwarming kan worden aangemerkt de hoge kosten die bij een investering in een dergelijk netwerk komen kijken. Bovendien vinden er op het distributienet grote verliezen van warmte plaats. Met name de wat oudere systemen hebben hiermee te maken omdat de nieuwere distributienetwerken beter zijn geïsoleerd en er met een lagere temperatuur kan worden gewerkt.
Vooral in Scandinavië en het oosten van Europa komt stadverwarming op grote schaal voor. In Nederland kent men wel steden die gebruik maken van deze vorm van warmtedistributie maar dit is in vergelijking stukken minder.