In het grootste deel van alle woningen en andere gebouwen bevinden zich vandaag de dag verwarmingssystemen die uitgaan van een centrale verwarming. Hierbij wordt het verwarmen van het gebouw vanaf een centrale plaats geregeld.
Wanneer men behoefte heeft aan verwarming dan stelt men de thermostaat, die vaak in een centrale ruimte is geplaatst, in op de gewenste temperatuur. Is deze temperatuur hoger dan de temperatuur van de lucht in de ruimte dan zal er een signaal worden gestuurd naar de verwarmingsketel. Deze zal dan water gaan verwarmen dat vervolgens door de verschillende leidingen wordt gepompt.
Aan het einde van de leidingen stroomt het verwarmde water van bovenaf in de radiatoren en naarmate dit verder naar beneden komt zal het verder afkoelen door de afgifte van warmte aan de lucht. De warmte uitwisseling van een radiator werkt namelijk volgens het zogenaamde tegenstroomprincipe. Dit wil zeggen dat de warme lucht op zal stijgen omdat deze lichter is dan de koelere lucht.
De naam radiator is overigens een misleidende benaming omdat er nauwelijks sprake is van radiatie, oftewel straling, als het om de afgifte van warmte gaat. Een radiator geeft immers grotendeels convectiewarmte en zou dus beter een convector genoemd worden. Deze benaming wordt wel eens maar zeker niet vaak gebruik als men een dergelijk toestel bedoeld.
In de meeste gevallen heeft een radiator een heel specifieke vorm. Het toestel bestaat uit een geribbelde metalen oppervlak met een aantal verticale onderbrekingen. Deze vorm zorgt ervoor dat de warmte afgifte zo efficiƫnt mogelijk gebeurt en dat de ruimte sneller kan opwarmen. Door de ribbels wordt immers het oppervlak van de radiator vergroot waardoor ook het contactoppervlak tussen de lucht en de warmte groter wordt terwijl de lucht ook nog eens sneller langs de verticale delen op kan stijgen.